Stop met verschuilen. Kom uit die kast.
Stel je voor: een grote zware antieke mahonie kast.
Zo één die aan het eind van de kamer de hele muur tot aan het plafond bedekt. Waar je grootouders het zondagse bestek in bewaarden.
Met van die zware bewerkte leeuwenpoten alsof hij ieder moment een sprong kan wagen. De buitenkant mooi afgelakt, de binnenkant niet bewerkt, donker en muf. Met deuren die nog nét niet in het slot vallen, maar wel zo netjes aansluiten, waardoor alles wat erachter verscholen gaat in het pikkedonker verdwijnt. Afgesloten van de buitenwereld, veilig, geborgen.
En jij,
ín die kast.
Zeg eens, nu je hier toch zit in die mooie kast. Voor mij hoef je niets hoog te houden.
[ik zit er namelijk ook]
Waarom verschuil jij je hier?
Wat is dat heimelijke verlangen dat ik daar diep verzonken in je ogen zie oplichten? Die sluimering waarvan je later - als je oud bent - zal zeggen, ‘als ik mijn leven opnieuw zou mogen doen, dan had ik een andere keuze gemaakt. Maar ja, het is nu te laat, nu ben ik te oud.’
Vertel me eens over die schaamte die je tegen houdt, de schaamte naar je directe omgeving, je ouders, je vrienden, je collega’s, je partner.
Omdat ze een ánder beeld van je hebben. Denk je.
Durf je de deur eens op een kier te zetten? Zie je daar je ouders? Zou je andere keuzes hebben gemaakt als je hen nooit had leren kennen. Zoals in de verhalen over de superhelden, die altijd op één of andere dramatische reden zonder ouders opgroeien. Alsof zij daardoor wél in staat waren hun eigen keuzes te maken?
Kijk je partner eens verstoord opkijken wanneer je voorzichtig een stapje doet naar het licht, de ruimte in. Je hoeft alleen maar dat eerste been naar buiten te zwengelen..
‘Hé, wat doe je daar in de kast? Kun je me de slabber aangeven?’
[…]
‘O ja, en haar drinkflesje.’
[…]
‘Wat murmelde je trouwens daar in die kast, ik kon je niet verstaan.’
‘Nee, laat maar’, antwoord je beschaamd. En je doet je keukenschort om.
Als ik je recht op de man af zou vragen wat je diepst gekoesterde wens is, wat zou je me antwoorden?
Want is dat niet waar dit ‘uit de kast komen’ in wezen over gaat? Toegeven aan heimelijke verlangens? Die nu nog afgezonderd zitten weg te kwijnen in het donkerste kamertje van je ziel?
We omwikkelen ons met vragen ‘wie ben ik’, ‘wat kan ik’, ‘wat wil ik’. Vragen waar je eigenlijk het antwoord wel op weet. Antwoorden waar je te schijterig voor bent om mee naar buiten te treden en ze te belichamen. De schaamte en de verwachtingen voorbij. Die je denkt dat anderen van je hebben. Die je jezelf oplegt.
Want hoe ouder je wordt, hoe meer excuses je weet te verzinnen: waren het je ouders toen je nog kind was, ben je zelf ouder, zijn het wel je kinderen die je dadendrang in de weg zitten. De lasten van je hypotheek, je carrièrekansen, de gasrekening. Dat het buiten regent. Dat je tegen de zon in kijkt.
Dat je de kast geërfd hebt van je grootouders.
Wanneer durf je het aan? Het licht te volgen, je heimelijke verlangens aan de wereld kenbaar te maken? Wanneer kom je tevoorschijn?
Mijn zegen heb je.
Narnia wacht op je.